Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9640

Datum uitspraak2007-02-14
Datum gepubliceerd2007-02-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/750 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen vestiging van voorkeursrecht voor het gebeid van het mogelijke bedrijventerrein Klei-Oost Zuid gemeente Rijnsburg. Herroeping van niet-rechtsgeldig collegebesluit. Beroep gedeeltelijk gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 06/750 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser A.] en [eiser B.] , wonende te [woonplaats], eisers, en De raad der gemeente Katwijk (als rechtsopvolger van de raad der gemeente Rijnsburg), verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg (hierna: het college), op grond van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg), aan de raad een voorstel gedaan om gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. De betreffende gronden zijn gelegen in het plangebied van het ontwerp-bestemmingsplan Klei-Oost Zuid en aangegeven op een bij het besluit behorende tekening en perceelslijst. Tevens is bij dit besluit het rechtsgevolg van de aanwijzing van gronden in het bedrijvengebied Klei-Oost Zuid ex artikel 8 van de Wvg bij raadsbesluit van 15 januari 2003, vervallen verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 9 februari 2005 bezwaar gemaakt bij het college, voor zover het betreft de vestiging van het voorkeursrecht. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft verweerder, op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Wvg, gronden aangewezen waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. De betreffende gronden zijn gelegen in het plangebied van het op 2 juni 2005 vastgestelde bestemmingsplan Klei-Oost Zuid en aangegeven op een bij het besluit behorende tekening en perceelslijst. Bij besluit van 15 december 2005, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de onafhankelijke adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften (hierna: de commissie), het bezwaar van eisers tegen het collegebesluit van 11 januari 2005 gegrond verklaard en het bezwaar van eisers tegen het raadsbesluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 25 januari 2006, ingekomen bij de rechtbank per fax op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 24 januari 2007 ter zitting behandeld. Namens eisers is verschenen mr. J.M. Kreeft, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers]. Motivering Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, wordt, indien bezwaar of beroep aanhangig is tegen een voorstel van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 6 en ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, het daaraan verbonden rechtsgevolg vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in artikel 2 in werking is getreden, het bezwaar of beroep geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn. In artikel 2, tweede lid, van de Wvg is bepaald dat voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking komen de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan. Het door eisers gemaakte bezwaar tegen het voorstel van het college van 11 januari 2005 is ingevolge artikel 9a, tweede lid, van rechtswege omgezet in een bezwaar tegen het raadsbesluit van 2 juni 2005. Verweerder heeft een voorkeursrecht gevestigd voor het gebied van het mogelijke bedrijventerrein Klei-Oost Zuid omdat de gemeente de regie over de realisering van het bedrijventerrein zoveel mogelijk bij de lokale overheid wil houden. Eisers zijn eigenaren van de percelen, gelegen aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Rijnsburg, sectie B4058 en B4059. Deze percelen zijn gelegen in het gebied Klei-Oost Zuid. Blijkens het advies van de commissie hebben de aangewezen gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Het huidige gebruik van de onderhavige percelen, waarop een woonhuis staat met garage en tuin en verder aaneengesloten groen, wijkt af van de nieuwe bestemming. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat aan het collegebesluit van 11 januari 2005 een gebrek kleefde, hetgeen verweerder ook heeft erkend, en dat dit gebrek niet gerepareerd kon worden door het raadsbesluit van 2 juni 2005. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat nu het ontwerp-bestemmingsplan eerst op 13 januari 2005 ter inzage is gelegd, het collegebesluit van 11 januari 2005 inderdaad niet rechtsgeldig is genomen. Ten tijde van het collegebesluit had immers het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage moeten liggen. Het raadsbesluit van 2 juni 2005 is echter rechtsgeldig genomen en heeft het collegebesluit vervangen. Volgens verweerder is het voorkeursrecht op grond van het collegebesluit in de tussentijd steeds gevestigd geweest, omdat het pas vervallen is verklaard tegelijk met de inwerkingtreding van het raadsbesluit, zodat het raadsbesluit bevoegd is genomen. De rechtbank kan verweerders standpunt niet volgen. Indien in bezwaar wordt geconstateerd dat een besluit in strijd met een dwingendrechtelijk aan de uitoefening van de bevoegdheid gestelde voorwaarde niet rechtsgeldig is genomen, dient dit besluit, gelet op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, te worden herroepen. Dat ten tijde van de heroverweging het rechtsgevolg van het collegebesluit reeds vervallen was verklaard, doet hieraan niet af. Het rechtsgevolg was immers pas met ingang van 4 juni 2005 vervallen verklaard, zodat het voorkeursrecht tot die datum wel van kracht is geweest. Daarom had dit besluit in dit geval tevens dienen te worden herroepen. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is verzuimd om het collegebesluit van 11 januari 2005 te herroepen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het collegebesluit van 11 januari 2005 te herroepen, zodat het met terugwerkende kracht nooit rechtsgevolg heeft gehad. Eisers hebben aangevoerd dat het gebrek in het collegebesluit ook gevolgen dient te hebben voor het raadsbesluit. Nu vanaf 13 januari 2005 geen (tijdelijk) voorkeursrecht meer was gevestigd voor het gebied, was de raad naar de opvatting van eisers niet bevoegd tot bestendiging dan wel vestiging van een voorkeursrecht. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd verklaard dat dit standpunt is ingegeven door artikel 9 van de Wvg, waaruit blijkt dat na het vervallen van een voorkeursrecht niet binnen twee jaar opnieuw een voorkeursrecht mag worden gevestigd op dezelfde percelen. Ingevolge artikel 9 van de Wvg kunnen gronden die aangewezen waren bij een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dat betrekking had op in een structuurplan begrepen gronden, of betrokken waren bij een voorstel, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, dan wel aangewezen waren bij een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of betrokken waren bij een voorstel als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, niet binnen twee jaar na het verstrijken van de in artikel 2, vierde lid, bedoelde termijn of na het in artikel 7, eerste lid, bedoelde vervallen van het rechtsgevolg, dan wel na het verstrijken van de in artikel 8, vierde lid, bedoelde termijn of na het in artikel 8a, derde lid, bedoelde vervallen van het rechtsgevolg opnieuw bij een zodanig besluit worden aangewezen of bij een zodanig voorstel worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank stond artikel 9 van de Wvg in dit geval niet in de weg aan vestiging van het voorkeursrecht bij raadsbesluit van 2 juni 2005. De in het artikel genoemde grondslagen voor vestiging van een voorkeursrecht, zijn allemaal tijdelijke voorkeursrechten. Na het vervallen van een dergelijk voorkeursrecht kunnen de betreffende gronden niet binnen twee jaar "opnieuw bij een zodanig besluit worden aangewezen of bij een zodanig voorstel worden betrokken". De rechtbank leidt uit deze terminologie af dat de beperking (in de tijd) voor het vestigen van een voorkeursrecht alleen geldt voor een (wederom) tijdelijk voorkeursrecht. Een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dat betrekking had op gronden begrepen in een bestemmingsplan, wordt niet in de opsomming van voorkeursrechten genoemd, zodat een dergelijk besluit ook niet kan vallen onder "een zodanig besluit". In het onderhavige geval heeft de raad op 2 juni 2005 een (definitief) voorkeursrecht ex artikel 2 van de Wvg gevestigd op grondslag van het bestemmingsplan Klei-Oost Zuid. De vestiging van dit voorkeursrecht valt niet onder de werkingssfeer van artikel 9 van de Wvg. Door eisers is voorts niet betwist dat in het onderhavige geval aan de wettelijke voorwaarden van artikel 2 van de Wvg is voldaan. Dit betekent dat de raad bevoegd was het voorkeursrecht te vestigen. Tenslotte hebben eisers aangevoerd dat de raad hun individuele belangen niet of onvoldoende heeft meegewogen bij de besluitvorming, zodat de vestiging van een voorkeursrecht op hun percelen in strijd is met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank overweegt dat met de vestiging van het voorkeursrecht wordt beoogd om gemeenten een sterkere positie te geven bij grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van hun ruimtelijk beleid. In dit geval gaat het om gronden die zijn gelegen in een gebied dat is bestemd tot bedrijventerrein. Bij vestiging van het voorkeursrecht gaat het, wanneer aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, om een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ervan uit heeft kunnen gaan dat het algemeen belang van het verwezenlijken van de nieuwe bestemming van het perceel van eisers zwaarder dient te wegen dan het individuele belang van eisers. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eisers geen ander belang hebben gesteld dan de vrijheid om hun percelen te verkopen aan derden en onder de voorwaarden die zij goed achten. Bij de totstandkoming van de Wvg is het algemene belang reeds afgewogen tegen het (individuele) financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat het enkele financiële belang niet meer afzonderlijk bij de besluitvorming behoeft te worden betrokken. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden gericht tegen het handhaven van het voorkeursrecht ex artikel 2 van de Wvg, gevestigd bij raadsbesluit van 2 juni 2005, niet slagen. Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is nagelaten het collegebesluit van 11 januari 2005 te herroepen; herroept het collegebesluit van 11 januari 2005; bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit; verklaart het beroep voor het overige ongegrond; bepaalt dat de gemeente Katwijk aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 138,-, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Katwijk aan eisers moet vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.L. Verbeek en mr. D.R. van der Meer, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers